Het Urantia Boek

Verhandeling 4

Gods betrekking tot het Universum

4:0.1 DE universele Vader heeft een eeuwig voornemen met de materiële, verstandelijke en geestelijke verschijnselen in het universum van universa, en te allen tijde is hij immer bezig dit voornemen ten uitvoer te brengen. God heeft de universa uit eigen vrije, soevereine wil geschapen, en hij schiep ze volgens zijn alwijze, eeuwige bedoeling. Het valt te betwijfelen of iemand, behalve de Paradijs-Godheden en hun hoogste medewerkers, werkelijk veel weet omtrent Gods eeuwige voornemen. Zelfs de verheven burgers van het Paradijs zijn zeer uiteenlopende meningen toegedaan aangaande de natuur van de eeuwige bedoeling der Godheden.

4:0.2 Het is niet moeilijk te concluderen dat de bedoeling van het scheppen van het volmaakte centrale universum Havona zuiver en alleen de bevrediging van de goddelijke natuur was. Weliswaar dient Havona als de schepping die het patroon vormt voor alle andere universa, en als laatste scholing van de pelgrims uit de tijd op hun weg naar het Paradijs, doch zulk een verheven schepping moet in de eerste plaats wel bestaan tot vreugde en bevrediging van de volmaakte, oneindige Scheppers.

4:0.3 Het verbazingwekkende plan om evolutionaire stervelingen te vervolmaken en hen, wanneer zij het Paradijs en het Korps der Volkomenheid hebben bereikt, verder op te leiden voor toekomstige werkzaamheden die nog niet onthuld zijn, lijkt op dit moment wel een van de belangrijkste ondernemingen te zijn in de zeven superuniversa en hun vele onderafdelingen, maar dit opklimmingsplan voor de vergeestelijking en opleiding van de stervelingen uit tijd en ruimte is geenszins de enige zaak waarmee de denkende wezens in het universum zich bezig houden. Er zijn ontegenzeggelijk vele andere boeiende bezigheden die de tijd en energie der hemelse heerscharen in beslag nemen.

1. De instelling van de Vader ten opzichte van het Universum

4:1.1 Eeuwenlang hebben de bewoners van Urantia de voorzienigheid Gods verkeerd begrepen. Er bestaat wel een voorzienigheid die zich op goddelijke wijze op uw wereld uitwerkt, maar dit is niet de kinderachtige, willekeurige en materiële hulpverlening zoals vele stervelingen zich die hebben voorgesteld. De voorzienigheid Gods bestaat in de in elkaar grijpende activiteiten van de hemelse wezens en de goddelijke geesten die, overeenkomstig de kosmische wetten, zonder ophouden arbeiden ter ere Gods en ten behoeve van de geestelijke vooruitgang van zijn kinderen in het universum.

4:1.2 Kunt ge in uw voorstelling van het handelen Gods met de mens niet tot het niveau komen waar ge onderkent dat het wachtwoord van het universum vooruitgang is? Vele eeuwen lang heeft de mensheid geworsteld om haar huidige positie te bereiken. In al deze millennia is de Voorzienigheid bezig geweest het plan van de voortschrijdende evolutie uit te werken. Deze twee gedachten zijn in de praktijk niet tegenstrijdig, ze zijn dit slechts in de onjuiste voorstellingen van de mens. De goddelijke voorzienigheid staat nooit tegenover de ware vooruitgang van de mens, wereldlijk noch geestelijk. De voorzienigheid strookt altijd met de onveranderlijke, volmaakte natuur van de allerhoogste Wetgever.

4:1.3 ‘God is getrouw’ en ‘al zijn geboden zijn rechtvaardig.’ ‘Zijn trouw is gevestigd in de hemel zelf.’ ‘Voor eeuwig, o Heer, houdt uw woord stand in de hemelen. Van geslacht tot geslacht is uw trouw, gij hebt de aarde gegrond, zodat zij staat.’ ‘Hij is een getrouwe Schepper.’

4:1.4 De machten en persoonlijkheden die de Vader kan gebruiken om zijn voornemens te handhaven en zijn schepselen te schragen, zijn onbeperkt. ‘De eeuwige God is onze toevlucht, en onder ons zijn de eeuwige armen.’ ‘Wie in de schuilplaats des Allerhoogsten is gezeten, vernacht in de schaduw des Almachtigen.’ ‘Zie, uw Bewaarder zal niet sluimeren noch slapen.’ ‘Wij weten dat alle dingen medewerken ten goede voor hen die God liefhebben,’ ‘want de ogen des Heren zijn op de rechtvaardigen en zijn oren zijn open voor hun gebed.’

4:1.5 God houdt ‘alle dingen door het woord van zijn macht’ in stand. En wanneer er nieuwe werelden geboren worden, ‘zendt hij zijn Zonen uit en ze worden geschapen.’ God schept niet alleen, maar hij ‘bewaart ze alle.’ God houdt voortdurend alle materiële dingen en alle geestelijke wezens in stand. De universa zijn voor eeuwig stabiel. Er is stabiliteit temidden van schijnbare onstabiliteit. Er gaat een fundamentele orde en veiligheid schuil achter de geweldige energie-beroeringen en fysische cataclysmen in de sterrengebieden.

4:1.6 De Universele Vader heeft zich niet teruggetrokken uit het beheer der universa; hij is geen inactieve Godheid. Indien God zich zou terugtrekken als de huidige handhaver der ganse schepping, zou het universum ogenblikkelijk ineenstorten. Als God er niet zou zijn, dan zou er niet zoiets als realiteit bestaan. Nu, op dit moment, blijft God schragen, zoals hij dat ook in het verre verleden heeft gedaan en in de eeuwige toekomst zal blijven doen. De goddelijke greep reikt rond de cirkelgang der eeuwigheid. Het universum is niet als een klok opgewonden om een bepaalde tijd te blijven lopen en daarna op te houden te functioneren: alle dingen worden voortdurend vernieuwd. De Vader stort onophoudelijk energie, licht en leven uit. Gods werk is concreet werk, en ook geestelijk werk. ‘Hij spant het noorden uit over de baaierd en hangt de aarde op aan het niet.’

4:1.7 Een wezen van mijn orde is in staat ultieme harmonie te ontdekken en vèrstrekkende, diepgaande coördinatie te zien in de routine-zaken van het bestuur van het universum. Veel van wat het sterfelijke bewustzijn als onsamenhangend en toevallig voorkomt, is voor mijn begrip ordelijk en constructief. Maar er is zeer veel gaande in de universa dat ik niet geheel begrijp. Ik bestudeer reeds lang de bekende krachten, energieën, soorten bewustzijn, morontia’s, geesten en persoonlijkheden van de plaatselijke universa en de superuniversa, en ben daar min of meer mee vertrouwd. Ik begrijp in het algemeen hoe deze krachten en persoonlijkheden werken en ik ben zeer vertrouwd met de verrichtingen van de geaccrediteerde, geestelijke wezens van het groot universum. Maar ondanks mijn kennis van de verschijnselen in de universa, word ik toch voortdurend geconfronteerd met kosmische reacties die ik niet geheel kan volgen. Ik stuit telkens weer op schijnbaar toevallige samenzweringen van onderlinge associaties van krachten, energieën, verstandelijke wezens en geesten, waarvoor ik geen b evredigende verklaring weet.

4:1.8 Ik kan geheel nagaan en analyseren wat de werking is van alle verschijnselen die het rechtstreekse gevolg zijn van het functioneren van de Universele Vader, de Eeuwige Zoon, de Oneindige Geest, en in belangrijke mate het Paradijs-Eiland. Mijn verbijstering wordt veroorzaakt doordat ik stuit op wat de verrichtingen lijken te zijn van de drie mysterieuze Absoluten van potentialiteit die met hen zijn gecoördineerd. Deze Absoluten lijken vooraf te gaan aan de materie, bewustzijn te overschrijden en geest opzij te zetten. Ik raak voortdurend verward en dikwijls verbijsterd door mijn onvermogen om deze ingewikkelde verrichtingen te begrijpen, verrichtingen die ik toeschrijf aan de aanwezigheid en verrichtingen van het Ongekwalificeerd Absolute, het Godheid-Absolute, en het Universeel Absolute.

4:1.9 Deze Absoluten moeten overal in het universum de niet-volledig-geopenbaarde tegenwoordigheden zijn die door de verschijnselen van de ruimte-potentie en door de werking van andere super-ultieme fasen, het fysici, filosofen en zelfs oprecht religieuze mensen onmogelijk maken met zekerheid te voorspellen hoe de oerprincipes van kracht, begrip, of geest zullen reageren op eisen die gesteld worden in een complexe werkelijkheidssituatie waarin allerhoogste aanpassingen en ultieme waarden zijn betrokken.

4:1.10 Er bestaat in de universa van tijd en ruimte ook een organische eenheid die ten grondslag lijkt te liggen aan het gehele samenstel van kosmische gebeurtenissen. Deze levende tegenwoordigheid van de evoluerende Allerhoogste, deze Immanentie van het Ontworpen Onvolledige, wordt telkens weer op onverklaarbare wijze gemanifesteerd door wat een verbazingwekkende toevallige coördinatie lijkt te zijn van gebeurtenissen in het universum die schijnbaar onafhankelijk van elkaar plaatsvinden. Dit moet wel de werking zijn van de Voorzienigheid – het domein van de Allerhoogste en de Vereend Handelende Geest.

4:1.11 Ik ben geneigd te geloven dat het deze wijdverbreide, over het algemeen niet herkenbare beheersing is van de coördinatie en onderlinge associatie van alle fasen en vormen van activiteit in het universum, die maakt dat zulk een bont en schijnbaar hopeloos verward mengelmoes van fysische, mentale, morele en geestelijke verschijnselen zo feilloos de glorie Gods en het goede voor mensen en engelen tot uitwerking heeft.

4:1.12 Maar in ruimere zin maken de schijnbare ‘toevalligheden’ in de kosmos ongetwijfeld deel uit van het eindige drama in het tijd-ruimte avontuur van de Oneindige bij zijn eeuwig manipuleren van de Absoluten.

2. God en de natuur

4:2.1 De natuur is in beperkte zin de fysische habitus van God. Het gedrag, of de actie, van God wordt gekwalificeerd en voorlopig gemodificeerd door de experimentele plannen en evolutiepatronen van een plaatselijk universum, een constellatie, een stelsel, of een planeet. Overal in het zich wijd uitstrekkende meester-universum handelt God overeenkomstig een welomschreven, niet veranderende en onveranderlijke wet, maar hij wijzigt de patronen volgens welke hij handelt, teneinde aldus bij te dragen tot het coördinatieve, evenwichtige gedrag van ieder universum, iedere constellatie, ieder stelsel en iedere planeet, en iedere persoonlijkheid, overeenkomstig de plaatse-lijke oogmerken, doelen en plannen van de eindige projecten die zich in de evolutie ontvouwen.

4:2.2 De natuur zoals de sterfelijke mens haar verstaat, geeft derhalve de diepste ondergrond en fundamentele achtergrond te zien van een onveranderlijke Godheid en zijn onveranderlijke wetten, gemodificeerd door, fluctuerend vanwege, en beroeringen ondergaand door, de werking van de lokale plannen, doeleinden, patronen en omstandigheden die zijn ingesteld en worden uitgevoerd door het plaatselijk universum, de constellatie, het stelsel, en planetaire krachten en persoonlijkheden. Bijvoorbeeld: Gods wetten, zoals ingesteld in Nebadon, zijn gemodificeerd door de plannen die door de Schepper-Zoon en de Scheppende Geest van dit plaatselijk universum zijn vastgesteld. Bovendien is de werking van deze wetten nog beïnvloed door de dwalingen, de nalatigheden en de opstanden van zekere wezens die op uw planeet verblijven en thuishoren in het planetaire stelsel Satania, waartoe uw planeet rechtstreeks behoort.

4:2.3 De natuur is een tijd-ruimte resultante van twee kosmische factoren: ten eerste, de onveranderlijkheid, de volmaaktheid en rechtvaardigheid van de Paradijs-Godheid, en ten tweede, de experimentele plannen, domme bestuurlijke fouten, dwalingen van opstandelingen, de onvolledige ontwikkeling en onvolmaakte wijsheid van de schepselen buiten het Paradijs, van hoog tot laag. Door de natuur loopt daarom een uniforme, onveranderlijke, majesteitelijke en wonderbaarlijke draad van volmaaktheid, die afkomstig is uit de cirkelgang der eeuwigheid; maar in ieder universum, op iedere planeet en in ieder individueel leven wordt deze natuur gemodificeerd, beperkt en mogelijk geschonden door de daden, vergissingen, en ontrouwe handelingen van de schepselen in de evolutionaire stelsels en universa. Hierom nu moet de natuur wel altijd wisselende stemmingen vertonen, moet zij alles bij elkaar genomen wel wispelturig zijn, ofschoon in de grond stabiel, en gevarieerd overeenkomstig de procedures volgens welke een plaatselijk universum functioneert.

4:2.4 De natuur is de volmaaktheid van het Paradijs, gedeeld door de onvolledigheid, het kwaad en de zonde van de nog onvoltooide universa. Dit quotiënt drukt aldus zowel het volmaakte als het gedeeltelijke uit, zowel het eeuwige als het tijdelijke. De doorgaande evolutie modificeert de natuur door haar gehalte aan Paradijs-volmaaktheid te verhogen en het gehalte aan kwaad, dwaling en disharmonie der relatieve werkelijkheid te verlagen.

4:2.5 God is niet persoonlijk aanwezig in de natuur of in een der natuurkrachten, want het verschijnsel der natuur bestaat uit de superpositie van de onvolmaaktheden der voortschrijdende evolutie, en soms ook van de gevolgen van opstand en rebellie, op de Paradijs-grondslagen van Gods universele wet. Zoals de natuur zich vertoont op een wereld als Urantia, kan zij nooit de passende uitdrukking, de ware vertegenwoordigster, de getrouwe uitbeelding van een alwijze, oneindige God zijn.

4:2.6 De natuur op uw wereld is een restrictie op de volmaakte wetten door de evolutionaire plannen van het plaatselijk universum. Welk een parodie is het om de natuur te aanbidden omdat zij in een bepaalde, beperkte zin doortrokken is van God; omdat zij een fase is van de universele, en daarom goddelijke kracht! De natuur is ook een manifestatie van de onvoltooide, onvolledige, onvolmaakte uitwerking van de ontwikkeling, groei en vooruitgang van een universum-experiment in kosmische evolutie.

4:2.7 De klaarblijkelijke defecten van de wereld der natuur zijn geen aanwijzing dat er in het karakter van God overeenkomstige defecten zouden bestaan. Het is veeleer zo dat deze waargenomen onvolmaaktheden niet meer zijn dan de onvermijdelijke momenten waarop de steeds doorlopende film waarin de oneindigheid wordt uitgebeeld, wordt stopgezet. En juist deze onderbrekingen van de continuïteit der volmaaktheid tengevolge van defecten, maken het voor het eindige verstand van de materiële mens mogelijk een vluchtige indruk te krijgen van de goddelijke werkelijkheid in tijd en ruimte. De materiële manifestaties van goddelijkheid lijken het evolutionaire bewustzijn van de mens alleen gebrekkig toe omdat de sterfelijke mens erin volhardt de verschijnselen der natuur te bezien met natuurlijke ogen, de menselijke visie die niet wordt bijgestaan door morontia-mota, of door openbaring die morontia-mota vervangt en compenseert op de werelden in de tijd.

4:2.8 En de natuur is geschonden, haar schoon gelaat is verminkt, haar trekken verwelkt, door de rebellie, het wangedrag, de waandenkbeelden van de ontelbare schepselen die zelf een deel vormen van de natuur, maar hebben bijgedragen aan haar misvorming in de tijd. Neen, de natuur is niet God. De natuur is geen voorwerp van aanbidding.

3. Gods onveranderlijke karakter

4:3.1 Al te lang heeft de mens zich God gedacht als iemand die is zoals hijzelf. God is niet jaloers op de mens of op enig ander wezen in het universum van universa, is dit nooit geweest en zal het nimmer zijn. Te weten dat de Schepper-Zoon de mens heeft bedoeld als het meesterstuk van de planetaire schepping, als heerser over de ganse aarde, en dan te zien hoe de mens gedomineerd wordt door zijn eigen lagere hartstochten, hoe hij zich neerbuigt voor afgoden van hout, steen, goud en zelfzuchtige ambities – dit is een onverkwikkelijk schouwspel dat God en zijn Zonen beweegt tot een ijveren vóór de mens, maar nooit zijn zij naijverig op hem.

4:3.2 De eeuwige God is niet in staat tot gramschap en toorn zoals de mens deze emoties kent en zulke reacties opvat. Deze gevoelens zijn minderwaardig en verachtelijk: zij zijn nauwelijks waard menselijk genoemd te worden en nog veel minder goddelijk, en dergelijke reacties zijn volkomen vreemd aan de volmaakte natuur en het genadige karakter van de Universele Vader.

4:3.3 Een zeer groot deel van de moeilijkheden die de stervelingen van Urantia ondervinden als zij trachten God te begrijpen, zijn te wijten aan de vèrstrekkende gevolgen van de rebellie van Lucifer en het verraad van Caligastia. Op werelden die niet door zonde zijn afgezonderd, kunnen de evolutionaire volkeren zich veel betere ideeën vormen omtrent de Universele Vader; ze hebben minder last van verwarde, verdraaide en verwrongen denkbeelden.

4:3.4 God betreurt niets dat hij gedaan heeft, nu doet of ooit zal doen. Hij is zowel alwijs als almachtig. ’s Mensen wijsheid komt voort uit het vallen en opstaan in de menselijke ervaring; Gods wijsheid bestaat in de onvoorwaardelijke volmaaktheid van zijn oneindig inzicht in het universum, en door deze goddelijke voorkennis wordt zijn scheppende vrije wil effectief geleid.

4:3.5 De Universele Vader doet nooit iets dat later verdriet of spijt veroorzaakt, maar de wilsschepselen die ontworpen en gemaakt zijn door zijn Schepper-persoonlijkheden in de buitengelegen universa, veroorzaken bij de persoonlijkheden van hun Schepper-ouders soms wel gevoelens van goddelijk verdriet door hun ongelukkige keuzen. Hoewel de Vader geen vergissingen begaat, geen gevoelens van spijt kent, noch smart ervaart, is hij echter wel een wezen die de liefde van een vader voelt, en zonder twijfel wordt zijn hart bedroefd wanneer zijn kinderen er niet in slagen de geestelijke niveaus te bereiken, die zij zouden kunnen bereiken met alle assistentie die hun op zo ruime schaal ter beschikking is gesteld in de plannen voor de geestelijke vooruitgang en het beleid inzake de opklimming van de stervelingen van de universa.

4:3.6 De oneindige goedheid van de Vader gaat het begrip van het eindige bewustzijn in de tijd te boven; vandaar dat er altijd een contrast moet worden geboden met betrekkelijk kwaad (niet zonde), om alle fasen van relatieve goedheid duidelijk te doen uitkomen. Volmaaktheid van goddelijke goedheid kan door stervelingen vanwege hun onvolmaakte inzicht slechts onderkend worden doordat zij in contrasterend verband staat tot de relatieve onvolmaaktheid in de betrekkingen van de tijd en de materie in de bewegingen in de ruimte.

4:3.7 Het karakter van God is oneindig bovenmenselijk; derhalve moet deze natuur van goddelijkheid gepersonaliseerd worden, zoals in de goddelijke Zonen, voordat het eindige bewustzijn van de mens er, zelfs in geloof, ook maar iets van kan beseffen.

4. Het besef van God

4:4.1 God is het enige stationaire, in zichzelf besloten, en onveranderlijke wezen in het ganse universum van universa, buiten wie niets is, boven wie niets is, en die verleden noch toekomst kent. God is doelbewuste energie (scheppende geest) en absolute wil, en deze bestaan in en uit zichzelf en zijn universeel.

4:4.2 Daar God in en uit zichzelf bestaat, is hij absoluut onafhankelijk. Juist de identiteit van God staat geen verandering toe. ‘Ik, de Heer, verander niet.’ God is onveranderlijk; maar pas nadat ge de Paradijs-status bereikt hebt, kunt ge zelfs maar beginnen te begrijpen hoe God kan overgaan van enkelvoudigheid naar complexiteit, van identiteit naar verscheidenheid, van rust naar beweging, van oneindigheid naar eindigheid, van het goddelijke naar het menselijke, en van eenheid naar dualiteit en drieëenheid. God kan de manifestaties van zijn absoluutheid zo wijzigen, omdat goddelijke onveranderlijkheid geen onbeweeglijkheid inhoudt; God heeft wil – hij is wil.

4:4.3 God is het wezen dat absoluut over zichzelf beschikt; er zijn geen beperkingen aan zijn universum-reacties behalve degene die hij zichzelf oplegt, en zijn vrije wilsdaden zijn slechts onderworpen aan de voorwaarden die voortvloeien uit de goddelijke kwaliteiten en volmaakte eigenschappen die de inherente kenmerken zijn van zijn eeuwige natuur. Derhalve is God met het universum verbonden als het wezen van finale goedheid, en daarbij als een vrije wil van oneindige creativiteit.

4:4.4 De Absolute Vader is de schepper van het centrale, volmaakte universum en de Vader van alle andere Scheppers. Persoonlijkheid, goedheid, en talrijke andere kenmerken heeft God met de mens en andere wezens gemeen, maar oneindigheid van wil bezit alleen hij. God wordt in zijn scheppingsdaden alleen beperkt door de gevoelens van zijn eeuwige natuur en door hetgeen zijn oneindige wijsheid hem voorschrijft. God kiest persoonlijk slechts datgene wat oneindig volmaakt is, vandaar de hemelse volmaaktheid van het centrale universum, en ofschoon de Schepper-Zonen ten volle delen in zijn goddelijkheid, en zelfs in bepaalde fasen van zijn absoluutheid, worden zij toch niet geheel en al beperkt door die finale wijsheid waardoor de oneindigheid van wil van de Vader wordt geleid. Vandaar dat in de orde der Michael-zonen de vrije wil tot scheppen zelfs nog actiever wordt, geheel goddelijk, en welhaast ultiem, zo niet absoluut. De Vader is oneindig en eeuwig, maar wanneer men de mogelijkheid van zijn volitionele zelfbeperking ontkent, komt dit neer op een ontkenning van juist dit begrip van zijn volitionele absoluutheid.

4:4.5 Gods absoluutheid doordringt alle zeven niveaus der universum-werkelijkheid. En deze absolute natuur is in haar geheel ondergeschikt aan de verhouding van de Schepper tot zijn familie van universum-schepselen. Het triniteitsrecht in het universum van universa moge dan gekenmerkt worden door nauwkeurigheid, maar in zijn gehele verhouding met zijn enorme familie, de schepselen in de tijd, laat de God der universa zich leiden door goddelijk gevoel. In eerste en laatste instantie – voor eeuwig – is de oneindige God een Vader. Mij is opgedragen, van alle mogelijke namen die passend zouden zijn om u hem te doen kennen, de naam Universele Vader te gebruiken om de God der ganse schepping uit te beelden.

4:4.6 Bij God de Vader wordt wat hij uit vrije wil volvoert, niet door macht bepaald, en evenmin laat hij zich alleen door zijn verstand leiden; de goddelijke persoonlijkheid wordt gedefinieerd als bestaande in geest en zich aan de universa manifesterende als liefde. Derhalve is de Eerste Bron en Centrum in al zijn persoonlijke betrekkingen met de schepsel-persoonlijkheden in de universa steeds consequent een liefdevolle Vader. God is een Vader in de hoogste betekenis des woords. Hij wordt eeuwig gemotiveerd door het volmaakte idealisme van de goddelijke liefde, en zijn tedere natuur vindt haar sterkste uitdrukking en grootste voldoening in beminnen en bemind worden.

4:4.7 In de wetenschap is God de Eerste Oorzaak; in de religie is hij de universele, liefdevolle Vader; in de filosofie het enige wezen dat in en uit zichzelf bestaat, dat voor zijn bestaan niet afhankelijk is van enig ander wezen, maar goedgunstig werkelijkheid van bestaan verleent aan alle dingen en alle andere wezens. Maar er is openbaring nodig om aan te tonen dat zowel de Eerste Oorzaak van de wetenschap als de in en uit zichzelf bestaande Eenheid van de filosofie, de God der religie is, de God vol barmhartigheid en goedheid, die zich heeft ingezet om de eeuwige overleving van zijn aardse kinderen te bewerkstelligen.

4:4.8 Wij hebben het denkbeeld van de Oneindige zeer nodig, maar wij aanbidden de ervaring-idee van God, ons vermogen om altijd en overal de persoonlijkheids- en goddelijkheidsfactoren van ons hoogste denkbeeld van de Godheid te beseffen.

4:4.9 Het besef een zegevierend menselijk leven op aarde te leiden wordt geboren uit dat schepselgeloof waardoor het schepsel de telkens terugkerende episoden in het bestaan waarin het zich geconfronteerd ziet met de schrikwekkende aanblik van menselijke beperkingen, het hoofd durft te bieden door steeds weer te verklaren: ook al kan ik dit niet volbrengen, in mij woont iemand die het wel kan en ook zal doen, een deel van de Absolute Vader van het universum van universa. En dit is ‘de overwinning die de wereld overwint: uw geloof.’

5. Onjuiste ideeën over God

4:5.1 De religieuze traditie is het onvolledig bewaarde verslag van de ervaringen van mensen uit voorbije eeuwen die God hebben gekend, maar zulke verslagen zijn niet betrouwbaar als richtlijn voor het religieuze leven of als bron van juiste informatie over de Universele Vader. Zonder uitzondering hebben deze geloofsuitingen uit de oudheid veranderingen ondergaan vanwege het feit dat de primitieve mens een schepper van mythen was.

4:5.2 Een van de grootste bronnen van verwarring op Urantia inzake de natuur van God is een resultaat van het feit dat uw heilige boeken geen duidelijk onderscheid maken tussen de persoonlijkheden van de Paradijs-Triniteit en tussen de Godheid in het Paradijs en de scheppers en bestuurders van de plaatselijke universa. In de vorige dispensaties, toen er slechts een gedeeltelijk begrip hieromtrent bestond, maakten uw priesters en profeten geen duidelijk onderscheid tussen Planetaire Vorsten, Stelsel-Soevereinen, Constellatie-Vaders, Schepper-Zonen, Regeerders van Super-Universa, de Allerhoogste, en de Universele Vader. Van vele boodschappen van ondergeschikte persoonlijkheden, zoals Levendragers en verschillende orden engelen, wordt in uw geschriften gezegd dat ze van God zelf afkomstig waren. Het religieuze denken op Urantia verwart nog steeds de met de Godheid geassocieerde persoonlijkheden met de Universele Vader zelf, zodat ze allen met één naam worden aangeduid.

4:5.3 De bevolking van Urantia heeft nog steeds te lijden van de invloed van primitieve Godsbegrippen. De goden die uitzinnig tekeergaan in de storm, die de aarde doen beven in hun woede en de mensen vellen in hun toorn, die uit misnoegen hun oordeel over de aarde brengen in tijden van hongersnood en watersnood – dit zijn de goden van de primitieve godsdienst; het zijn niet de Goden die leven en de universa regeren. Deze voorstellingen zijn een overblijfsel uit de tijden toen de mensen meenden dat het universum geleid en beheerst werd door de grillen van dergelijke denkbeeldige goden. Maar de sterfelijke mens begint te beseffen dat hij in een domein leeft waar, met betrekking tot de bestuurlijke gedragslijnen en het optreden der Allerhoogste Scheppers en Allerhoogste Beheersers, relatief gezag en orde heersen.

4:5.4 De barbaarse idee dat de toorn van een verbolgen God gestild moet worden, dat een gekrenkte Heer verzoend moet worden, dat men in de gunst komt bij de Godheid door offeranden en boetedoening en zelfs door het vergieten van bloed, vertegenwoordigt een religie die nog volkomen onvolwassen en primitief is, een filosofie die een verlichte eeuw van wetenschap en waarheid onwaardig is. Dergelijke geloofsopvattingen zijn uiterst weerzinwekkend voor de hemelse wezens en goddelijke bestuurders die dienen en regeren in de universa. Het is een belediging voor God om te geloven, stand te houden of te onderrichten dat onschuldig bloed vergoten moet worden om zijn gunst te verwerven of om de denkbeeldige goddelijke gramschap af te wenden.

4:5.5 De Hebreeërs geloofden dat er ‘zonder bloedstorting geen vergeving van zonde kon geschieden.’ Ze hadden zich nog niet vrijgemaakt van het oude heidense denkbeeld dat de toorn der Goden alleen gestild kon worden door de aanblik van bloed, ofschoon Mozes een duidelijke stap vooruit deed toen hij mensenoffers verbood en deze, in het primitieve denken van zijn kinderlijke Bedoeïnen-volgelingen, verving door ceremoniële dierenoffers.

4:5.6 De schenking van een Paradijs-Zoon aan uw wereld was inherent aan de omstandigheid dat er een planetair tijdperk werd afgesloten; zijn komst was onvermijdelijk en werd niet als een noodzakelijke voorwaarde gesteld om de gunst van God te winnen. Deze zelfschenking was toevallig ook de finale persoonlijke daad van een Schepper-Zoon in het lange avontuur waardoor hij de experiëntiële soevereiniteit over zijn universum heeft verdiend. Welk een karikatuur van het oneindige karakter van God is deze leer dat zijn vaderlijk hart in al zijn strenge kilheid en hardheid zo onbewogen bleef door het ongeluk en leed van zijn schepselen, dat hij zijn milde barmhartigheid pas toonde toen hij zijn schuldeloze Zoon zag bloeden en sterven aan het kruis op Golgota!

4:5.7 Maar de bewoners van Urantia zullen bevrijd worden van deze oude dwalingen en deze heidense, bijgelovige opvattingen over de natuur van de Universele Vader. De openbaring van de waarheid omtrent God is verschijnende, en de mensheid is voorbestemd om de Universele Vader te leren kennen in de volle schoonheid van zijn karakter en de lieflijkheid van zijn eigenschappen, zoals zo prachtig uitgebeeld door de Schepper-Zoon die op Urantia verbleef als de Zoon des Mensen en de Zoon van God.

4:5.8 [Aangeboden door een Goddelijk Raadsman van Uversa.]